Teta Manja ging dood. De zus van de oma van onze jongens. Teta Manja breidde mutsen. Bakte taarten. Was lief en warm en vol aandacht. Toen ging ze plots dood. De jongens zouden mee naar de begrafenis gaan. Voor Abel de eerste keer. Hier gingen al poezen dood. We konden steeds een passend boek tevoorschijn toveren, dat het afscheid ondersteunde. Dat is heel wat voor een kat, bijvoorbeeld. Maar nu zocht ik een boek dat hem kon voorbereiden op de begrafenis. We lazen Erik en opa. Hij ging gauw op zoek naar een bloem om op de kist te leggen. We lazen ook Springdag. En de eend, de dood en de tulp. We praatten ook veel. Over een engel worden, of een ster, of gewoon gras. Hoe doodgravertjes helpen om gras te kunnen worden.
Na de begrafenis gingen we mee naar het kerkhof. De kist werd voor onze neus in het graf gelaten. We gooiden allemaal nog een rode roos op de kist. Toen alle rode rozen de kist bedekten, mensen hun neuzen snoten en tranen depten ging Abel nog eens terug naar het graf. Op zoek naar insecten. Hij zag er geen. Ging nog eens terug. "How, mama! Ik viel bijna in het graf! Ik was bijna zelf dood!" Hij ging nog een laatste keer terug. "Mama! Het is in orde! Ik heb er eentje gezien!" Hij gaf me een grote knuffel. Er zat een doodgravertje in het graf. Of een mier. Of een dikke spin.
We verlieten het kerkhof. Hij stapte voorzichtig over het gras. Fluisterde: "Waren dit allemaal mensen?"